Wie trouw alle berichten in de Menorah-app leest
heeft al gezien dat ik anderhalve week geleden
te gast was bij een Keti-Koti dialoogtafel.
Officieel valt Keti-Koti, het feest van de afschaffing van de slavernij, op 1 juli,
maar in de weken er omheen zijn er al allerlei activiteiten.
Een beetje net als met Kerst dus:
zodra de Sint z’n baard weer heeft ingeleverd bij de kledingverhuur,
is de Kerst al begonnen, ook al duurt dat nog 20 dagen.
Wat mij trof bij die bijeenkomst is hoe ontzettend bevoorrecht ik ben.
Ik, als melkwitte jongen, kan me niets voorstellen bij discriminatie:
voor mij is de wereld een veilige plek,
ik heb nog nooit serieus onrecht hoeven verdragen,
en als dat mij wel zou overkomen,
dan vertrouw ik er altijd nog op dat de politie je beste vriend is.
Hoe anders is dat als je zwart bent.
Dan is de wereld helemaal niet zo veilig.
Dan ben je extra op je hoede als je een politieauto ziet.
Dan moet je vechten tegen allerlei vooroordelen.
Om te bewijzen dat jij, als zwart mens, deugt,
moet jij beter je best doen dan je witte medemens.
Nee, het is in Nederland, God zij dank!, niet zo erg als in de VS,
waar zwarte ouders hun kinderen moeten leren
dat je politiemannen met 2 woorden moet aanspreken,
met je handen duidelijk zichtbaar,
om te voorkomen dat de politie fors geweld toepast.
Maar ook Nederlandse zwarte ouders, hoorde ik op die avond,
leren hun kinderen voorzichtigheid en beleefdheid.
Als zwart persoon sta je achter,
ligt je gedrag bij voorbaat onder een vergrootglas,
en moet je extra je best doen.
Dat is schrijnend!
Als bleekwitte kaaskop kan ik me daar niets bij voorstellen.
Tegelijk is het ook een goed beeld
voor hoe je als christen in een niet-christelijke wereld leeft.
Als christen leef je ook onder een vergrootglas.
Laten we lezen wat Petrus daarover schrijft: 1 Petrus 2:11-3:12.
Als we het toch al over slavernij hebben:
dit gedeelte roept dan best wel vragen op!
Daar kom ik zo op, maar eerst gaan we even kijken
naar hoe wat we net hebben gelezen in de lijn van de brief past,
met een beetje herhaling van de vorige 2 keren
dat we uit deze brief gelezen hebben.
Petrus begint met dat christenen vreemdelingen zijn.
Petrus schrijft aan christenen verspreid door Turkije,
een koerier neemt de brief mee,
en leest hem overal voor waar hij christenen tegenkomt,
en al die christenen hebben dezelfde ervaring:
toen ze christen werden, werden ze een vreemde in hun eigen land.
Ze leven ergens anders voor, hebben een andere identiteit,
en worden daarom in de samenleving
als een soort tweederangs burgers beschouwd.
Dát is hoe de wereld naar christenen kijkt.
Maar God ziet iets heel anders:
geen stel uitgerangeerde rare snuiters,
maar ‘een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters.’
Daar hadden we het 2 weken geleden over:
als christen ben je Gods uithangbord in de wereld,
een verbindende schakel tussen God en de mensheid.
Maar hoe doe je dat?
Hoe ben je zo’n priester, iemand die God en de wereld verbind,
midden in een wereld die jou als tweederangs ziet
en helemaal niets met geloof heeft?
En de wereld waarin wij leven
begint steeds meer op die wereld te lijken.
Hoe ben je vandaag christen, wat kun je van je geloof doorgeven,
in een wereld waarin mensen helemaal niet op jouw geloof zitten te wachten?
Dát is de vraag waar het over gaat in het gedeelte van vandaag.
En, zoals ik net al zei: dat gedeelte roept vragen op.
Met die Keti Koti viering nog in mijn hoofd, vind ik het erg ongemakkelijk:
‘slaven, erken het gezag van uw meesters en heb ontzag voor hen.’
Zegt Petrus nu echt dat als je slaaf bent, als je wordt uitgebuit,
als je bent gereduceerd tot een productiemiddel,
dat je je daar maar in moet voegen en eraan moet wennen?
Dat hebben veel slavenhouders er in ieder geval wel in gelezen:
een vrijbrief om met slaven te doen wat je maar wilt.
Ook wat Petrus schrijft over vrouwen, voelt erg ongemakkelijk:
‘erken het gezag van uw man’.
Als ik dan hoor over femicide,
over hoeveel vrouwen lijden onder hun man,
met soms zelfs de dood als gevolg,
dan vind ik het wel heel kort door de bocht om te zeggen:
‘maar je moet wel het gezag van je man erkennen.’
Trouwens, als man wil ik helemaal geen onderdanige vrouw die mij als baas ziet:
ik wil een relatie die gebaseerd is op liefde en gelijkheid.
Maar dan lees ik Petrus vanuit mijn vragen –
terwijl Petrus het over andere dingen heeft.
Het gaat Petrus om hoe je gelooft
midden in een wereld die daar niets mee heeft.
Voor Petrus is iedereen gelijk: man, vrouw, zwart, wit, slaaf, of meester.
Dat was een uniek kenmerk van de kerk in die tijd:
waar de samenleving een en al discriminatie was,
waar vrouwen en slaven niet als mens maar als bezit golden,
daar werd in de kerk geen onderscheid gemaakt:
in de kerk ben je broer en zus, ben je familie,
verbonden door onze grote Broer Jezus.
Je kunt je dus voorstellen dat de kerk extra aantrekkelijk was voor vrouwen en slaven:
de kerk was de enige plek waar zij als méns telden.
En inderdaad: de kerk zat vol slaven en vrouwen,
die daar bevrijd werden van de afschuwelijke systemen van de samenleving.
Maar in die samenleving, die niets van hun geloof moest weten,
waren ze nog steeds vrouw van een meestal niet-gelovige man,
of slaaf van een meestal niet-gelovige meester.
Als je christen bent geworden,
hoe moet je je dan gedragen in zulke relaties?
Het gaat dus ook niet over hoe vrouwen zich in het algemeen moeten gedragen,
maar hoe je als christenvrouw met je niet-christelijke man omgaat.
En dat Petrus zo weinig over mannen zegt, heeft daar alles mee te maken:
als een man christen werd, volgde zijn vrouw automatisch –
en had je dus niet die situatie dat de een christen was en de ander niet.
En wat Petrus dan meegeeft:
als je christen bent, leid dan een goed leven!
Want als christen lig je onder een vergrootglas.
Die vrouwen en slaven, die hadden wel wat uit te leggen.
Ze gingen er zonder hun man of meester op uit,
gingen niet meer mee naar de tempel,
maar naar een of andere sekte
waar ze te horen kregen dat ze waardevol mens waren –
straks zouden ze nog in opstand komen!
Tegen die vooroordelen moesten ze opboksen,
en Petrus zegt: dat doe je met je daden.
De beste manier om mensen te winnen voor het evangelie,
is over het algemeen niet ze boek in de hand te drukken,
of ze een preek te laten naluisteren,
maar door in je leven te laten zien
hoe het er in de praktijk uitziet om christen te zijn.
Petrus zegt: laat ze door je goede daden tot inzicht komen en God eer bewijzen.
Natuurlijk is onze situatie anders.
Maar ook vandaag liggen christenen onder een vergrootglas.
Als christenen de fout in gaan, worden ze extra hard afgestraft.
Een voormalig president die met een pornoster het bed in duikt,
die wordt er alleen maar een grotere held van,
maar als christen zou je worden weggehoond.
Als je als christen iets doms doet,
kun je er de klok op gelijk zetten dat je geloof erbij wordt gesleept:
‘van jóu als christen had ik dat niet verwacht.’
Hoe leef je onder dat vergrootglas?
Petrus zegt dan: ‘met een goed leven.’
Hij werkt dat uit naar 3 relaties:
met de overheid, als slaaf met je meester, en als vrouw met je man.
Eerst die overheid –
en dat was voor deze christenen de overheid die hen als tweederangs zag.
Bovendien waren uitbuiting en corruptie
de gangbare manieren om een gebied te besturen.
Iedereen wist dat de overheid niet je vriend was.
Petrus zegt dan: kom niet in opstand, ga niet rebelleren,
maar geef ze het respect dat ze eigenlijk niet waard zijn.
Voor slaven geldt hetzelfde.
Daarbij moet je bedenken dat slavernij toen
iets anders was dan de massa-deportatie
van de Afrikaanse kust naar de VS en Suriname
om tewerk te worden gesteld in plantages
die nog meest aan Russische strafkampen doen denken.
De slaven die Petrus aanspreekt, waren het huispersoneel:
onderbetaald, zonder rechten, net als vrouwen geen volwaardig mens,
maar over het algemeen werden ze wel redelijk goed behandeld.
Ook dan zegt Petrus: doe het goede, heb respect,
misschien wel meer dan je meester verdient –
laat je meester maar zien dat jij als christen integer bent,
er geen sport van maakt je meester dwars te zitten.
Maar Petrus is óók behoorlijk revolutionair:
híj spreekt slaven wél aan als mensen, als zijn familie,
hij erkent dat er onrechtvaardige meesters zijn
en houdt de mogelijkheid open dat je soms niet gehoorzaam moet zijn.
En dan de vrouwen.
In die samenleving hadden vrouwen geen respect voor hun mannen – en terecht.
Die mannen waren vaak overspelige lamzakken.
Het type dat eist dat je nog een biertje voor hem haalt,
terwijl hij al straal bezopen is.
Als ze de kans kregen hun man omlaag te halen, dan grepen ze die.
Maar christelijke vrouwen niet.
In jouw situatie ziet ‘goed leven’ er hopelijk anders uit,
maar de gedachte erachter blijft hetzelfde:
als christen leven, is iemand geven wat die niet verdient –
liefde, loyaliteit, respect, in plaats van een messteek in de rug.
Als christen claim je niet allerlei rechten en privileges,
maar zet je juist een stapje extra – juist daarin blijkt je vrijheid.
Dat je christen bent wordt niet zichtbaar
in het aantal uren dat je besteed aan bijbelstudie en gebed,
maar hoe je omgaat met pijn, met onrecht,
met situaties waarin jij benadeeld wordt.
Waarbij ik wel wil benadrukken: niet om eraan onderdoor te gaan!
Soms is onrecht te groot, en moet je niet maar gelaten ondergaan –
is het tijd om op te staan.
En ik vraag je dan dringend: zoek in zulke situaties hulp!
Maar los van zulke situaties, meer in het alledaagse leven:
een leven als christen, dat leven onder een vergrootglas,
dat is een leven waarin je liever zelf pijn hebt,
dan dat je de ander omlaag haalt.
Waarom zou je voor zo’n leven kiezen?
En dan noemt Petrus Jezus: ‘ook Christus heeft geleden’.
Als je lijdt, als het leven pijn doet, als het oneerlijk is,
en je het verdraagt: dan lijk je op Jezus.
De weg van Jezus is om het onrecht te verdragen,
niet op een zwakke manier van met je laten sollen,
maar op een heel krachtige manier:
bij alles wat met Jezus gebeurde, kóós Jezus ervoor te lijden.
Alsof hij zei: ‘ja, ik weet wat je met me kunt doen,
en nu probeer je me te verleiden om met geweld te reageren,
maar daar doe ik niet aan mee –
doe met me wat je wilt, maar ik zwicht niet voor het kwaad: ik ben vrij.’
Dat is de manier waarop God de wereld voor zich wil winnen,
en dát is ook de manier waarop je als christen
mensen om je heen voor God mag winnen.
Met dat Petrus dit opschrijft,
dat over Jezus’ lippen geen leugen kwam en dat hij niet hoonde,
denkt hij met schaamte terug aan zijn eigen rol die laatste nacht,
waarin hij schreeuwde en zijn zwaard trok en loog.
Maar door Jezus heeft Petrus ontdekt:
echt sterk ben je als je zwak durft te zijn.
Petrus is gewonnen door hoe Jezus het goede bleef doen,
en nu wil hij zelf niets anders meer dan het goede doen –
al kost het hem alles.
Als christen leef je onder een vergrootglas.
Als het gaat om zwarte mensen die anders beoordeeld worden dan witte,
dan is dat onverteerbaar.
Maar voor christenen is dat anders:
je kunt het als een last zien, maar ook als een kans.
Er wordt extra op je gelet – de schijnwerper is op je gericht,
je hebt een podium om iets te laten zien van Jezus.
Pak die kans en wees goed, zodat God de eer krijgt.
Amen.
Wie trouw alle berichten in de Menorah-app leest
heeft al gezien dat ik anderhalve week geleden
te gast was bij een Keti-Koti dialoogtafel.
Officieel valt Keti-Koti, het feest van de afschaffing van de slavernij, op 1 juli,
maar in de weken er omheen zijn er al allerlei activiteiten.
Een beetje net als met Kerst dus:
zodra de Sint z’n baard weer heeft ingeleverd bij de kledingverhuur,
is de Kerst al begonnen, ook al duurt dat nog 20 dagen.
Wat mij trof bij die bijeenkomst is hoe ontzettend bevoorrecht ik ben.
Ik, als melkwitte jongen, kan me niets voorstellen bij discriminatie:
voor mij is de wereld een veilige plek,
ik heb nog nooit serieus onrecht hoeven verdragen,
en als dat mij wel zou overkomen,
dan vertrouw ik er altijd nog op dat de politie je beste vriend is.
Hoe anders is dat als je zwart bent.
Dan is de wereld helemaal niet zo veilig.
Dan ben je extra op je hoede als je een politieauto ziet.
Dan moet je vechten tegen allerlei vooroordelen.
Om te bewijzen dat jij, als zwart mens, deugt,
moet jij beter je best doen dan je witte medemens.
Nee, het is in Nederland, God zij dank!, niet zo erg als in de VS,
waar zwarte ouders hun kinderen moeten leren
dat je politiemannen met 2 woorden moet aanspreken,
met je handen duidelijk zichtbaar,
om te voorkomen dat de politie fors geweld toepast.
Maar ook Nederlandse zwarte ouders, hoorde ik op die avond,
leren hun kinderen voorzichtigheid en beleefdheid.
Als zwart persoon sta je achter,
ligt je gedrag bij voorbaat onder een vergrootglas,
en moet je extra je best doen.
Dat is schrijnend!
Als bleekwitte kaaskop kan ik me daar niets bij voorstellen.
Tegelijk is het ook een goed beeld
voor hoe je als christen in een niet-christelijke wereld leeft.
Als christen leef je ook onder een vergrootglas.
Laten we lezen wat Petrus daarover schrijft: 1 Petrus 2:11-3:12.
Als we het toch al over slavernij hebben:
dit gedeelte roept dan best wel vragen op!
Daar kom ik zo op, maar eerst gaan we even kijken
naar hoe wat we net hebben gelezen in de lijn van de brief past,
met een beetje herhaling van de vorige 2 keren
dat we uit deze brief gelezen hebben.
Petrus begint met dat christenen vreemdelingen zijn.
Petrus schrijft aan christenen verspreid door Turkije,
een koerier neemt de brief mee,
en leest hem overal voor waar hij christenen tegenkomt,
en al die christenen hebben dezelfde ervaring:
toen ze christen werden, werden ze een vreemde in hun eigen land.
Ze leven ergens anders voor, hebben een andere identiteit,
en worden daarom in de samenleving
als een soort tweederangs burgers beschouwd.
Dát is hoe de wereld naar christenen kijkt.
Maar God ziet iets heel anders:
geen stel uitgerangeerde rare snuiters,
maar ‘een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters.’
Daar hadden we het 2 weken geleden over:
als christen ben je Gods uithangbord in de wereld,
een verbindende schakel tussen God en de mensheid.
Maar hoe doe je dat?
Hoe ben je zo’n priester, iemand die God en de wereld verbind,
midden in een wereld die jou als tweederangs ziet
en helemaal niets met geloof heeft?
En de wereld waarin wij leven
begint steeds meer op die wereld te lijken.
Hoe ben je vandaag christen, wat kun je van je geloof doorgeven,
in een wereld waarin mensen helemaal niet op jouw geloof zitten te wachten?
Dát is de vraag waar het over gaat in het gedeelte van vandaag.
En, zoals ik net al zei: dat gedeelte roept vragen op.
Met die Keti Koti viering nog in mijn hoofd, vind ik het erg ongemakkelijk:
‘slaven, erken het gezag van uw meesters en heb ontzag voor hen.’
Zegt Petrus nu echt dat als je slaaf bent, als je wordt uitgebuit,
als je bent gereduceerd tot een productiemiddel,
dat je je daar maar in moet voegen en eraan moet wennen?
Dat hebben veel slavenhouders er in ieder geval wel in gelezen:
een vrijbrief om met slaven te doen wat je maar wilt.
Ook wat Petrus schrijft over vrouwen, voelt erg ongemakkelijk:
‘erken het gezag van uw man’.
Als ik dan hoor over femicide,
over hoeveel vrouwen lijden onder hun man,
met soms zelfs de dood als gevolg,
dan vind ik het wel heel kort door de bocht om te zeggen:
‘maar je moet wel het gezag van je man erkennen.’
Trouwens, als man wil ik helemaal geen onderdanige vrouw die mij als baas ziet:
ik wil een relatie die gebaseerd is op liefde en gelijkheid.
Maar dan lees ik Petrus vanuit mijn vragen –
terwijl Petrus het over andere dingen heeft.
Het gaat Petrus om hoe je gelooft
midden in een wereld die daar niets mee heeft.
Voor Petrus is iedereen gelijk: man, vrouw, zwart, wit, slaaf, of meester.
Dat was een uniek kenmerk van de kerk in die tijd:
waar de samenleving een en al discriminatie was,
waar vrouwen en slaven niet als mens maar als bezit golden,
daar werd in de kerk geen onderscheid gemaakt:
in de kerk ben je broer en zus, ben je familie,
verbonden door onze grote Broer Jezus.
Je kunt je dus voorstellen dat de kerk extra aantrekkelijk was voor vrouwen en slaven:
de kerk was de enige plek waar zij als méns telden.
En inderdaad: de kerk zat vol slaven en vrouwen,
die daar bevrijd werden van de afschuwelijke systemen van de samenleving.
Maar in die samenleving, die niets van hun geloof moest weten,
waren ze nog steeds vrouw van een meestal niet-gelovige man,
of slaaf van een meestal niet-gelovige meester.
Als je christen bent geworden,
hoe moet je je dan gedragen in zulke relaties?
Het gaat dus ook niet over hoe vrouwen zich in het algemeen moeten gedragen,
maar hoe je als christenvrouw met je niet-christelijke man omgaat.
En dat Petrus zo weinig over mannen zegt, heeft daar alles mee te maken:
als een man christen werd, volgde zijn vrouw automatisch –
en had je dus niet die situatie dat de een christen was en de ander niet.
En wat Petrus dan meegeeft:
als je christen bent, leid dan een goed leven!
Want als christen lig je onder een vergrootglas.
Die vrouwen en slaven, die hadden wel wat uit te leggen.
Ze gingen er zonder hun man of meester op uit,
gingen niet meer mee naar de tempel,
maar naar een of andere sekte
waar ze te horen kregen dat ze waardevol mens waren –
straks zouden ze nog in opstand komen!
Tegen die vooroordelen moesten ze opboksen,
en Petrus zegt: dat doe je met je daden.
De beste manier om mensen te winnen voor het evangelie,
is over het algemeen niet ze boek in de hand te drukken,
of ze een preek te laten naluisteren,
maar door in je leven te laten zien
hoe het er in de praktijk uitziet om christen te zijn.
Petrus zegt: laat ze door je goede daden tot inzicht komen en God eer bewijzen.
Natuurlijk is onze situatie anders.
Maar ook vandaag liggen christenen onder een vergrootglas.
Als christenen de fout in gaan, worden ze extra hard afgestraft.
Een voormalig president die met een pornoster het bed in duikt,
die wordt er alleen maar een grotere held van,
maar als christen zou je worden weggehoond.
Als je als christen iets doms doet,
kun je er de klok op gelijk zetten dat je geloof erbij wordt gesleept:
‘van jóu als christen had ik dat niet verwacht.’
Hoe leef je onder dat vergrootglas?
Petrus zegt dan: ‘met een goed leven.’
Hij werkt dat uit naar 3 relaties:
met de overheid, als slaaf met je meester, en als vrouw met je man.
Eerst die overheid –
en dat was voor deze christenen de overheid die hen als tweederangs zag.
Bovendien waren uitbuiting en corruptie
de gangbare manieren om een gebied te besturen.
Iedereen wist dat de overheid niet je vriend was.
Petrus zegt dan: kom niet in opstand, ga niet rebelleren,
maar geef ze het respect dat ze eigenlijk niet waard zijn.
Voor slaven geldt hetzelfde.
Daarbij moet je bedenken dat slavernij toen
iets anders was dan de massa-deportatie
van de Afrikaanse kust naar de VS en Suriname
om tewerk te worden gesteld in plantages
die nog meest aan Russische strafkampen doen denken.
De slaven die Petrus aanspreekt, waren het huispersoneel:
onderbetaald, zonder rechten, net als vrouwen geen volwaardig mens,
maar over het algemeen werden ze wel redelijk goed behandeld.
Ook dan zegt Petrus: doe het goede, heb respect,
misschien wel meer dan je meester verdient –
laat je meester maar zien dat jij als christen integer bent,
er geen sport van maakt je meester dwars te zitten.
Maar Petrus is óók behoorlijk revolutionair:
híj spreekt slaven wél aan als mensen, als zijn familie,
hij erkent dat er onrechtvaardige meesters zijn
en houdt de mogelijkheid open dat je soms niet gehoorzaam moet zijn.
En dan de vrouwen.
In die samenleving hadden vrouwen geen respect voor hun mannen – en terecht.
Die mannen waren vaak overspelige lamzakken.
Het type dat eist dat je nog een biertje voor hem haalt,
terwijl hij al straal bezopen is.
Als ze de kans kregen hun man omlaag te halen, dan grepen ze die.
Maar christelijke vrouwen niet.
In jouw situatie ziet ‘goed leven’ er hopelijk anders uit,
maar de gedachte erachter blijft hetzelfde:
als christen leven, is iemand geven wat die niet verdient –
liefde, loyaliteit, respect, in plaats van een messteek in de rug.
Als christen claim je niet allerlei rechten en privileges,
maar zet je juist een stapje extra – juist daarin blijkt je vrijheid.
Dat je christen bent wordt niet zichtbaar
in het aantal uren dat je besteed aan bijbelstudie en gebed,
maar hoe je omgaat met pijn, met onrecht,
met situaties waarin jij benadeeld wordt.
Waarbij ik wel wil benadrukken: niet om eraan onderdoor te gaan!
Soms is onrecht te groot, en moet je niet maar gelaten ondergaan –
is het tijd om op te staan.
En ik vraag je dan dringend: zoek in zulke situaties hulp!
Maar los van zulke situaties, meer in het alledaagse leven:
een leven als christen, dat leven onder een vergrootglas,
dat is een leven waarin je liever zelf pijn hebt,
dan dat je de ander omlaag haalt.
Waarom zou je voor zo’n leven kiezen?
En dan noemt Petrus Jezus: ‘ook Christus heeft geleden’.
Als je lijdt, als het leven pijn doet, als het oneerlijk is,
en je het verdraagt: dan lijk je op Jezus.
De weg van Jezus is om het onrecht te verdragen,
niet op een zwakke manier van met je laten sollen,
maar op een heel krachtige manier:
bij alles wat met Jezus gebeurde, kóós Jezus ervoor te lijden.
Alsof hij zei: ‘ja, ik weet wat je met me kunt doen,
en nu probeer je me te verleiden om met geweld te reageren,
maar daar doe ik niet aan mee –
doe met me wat je wilt, maar ik zwicht niet voor het kwaad: ik ben vrij.’
Dat is de manier waarop God de wereld voor zich wil winnen,
en dát is ook de manier waarop je als christen
mensen om je heen voor God mag winnen.
Met dat Petrus dit opschrijft,
dat over Jezus’ lippen geen leugen kwam en dat hij niet hoonde,
denkt hij met schaamte terug aan zijn eigen rol die laatste nacht,
waarin hij schreeuwde en zijn zwaard trok en loog.
Maar door Jezus heeft Petrus ontdekt:
echt sterk ben je als je zwak durft te zijn.
Petrus is gewonnen door hoe Jezus het goede bleef doen,
en nu wil hij zelf niets anders meer dan het goede doen –
al kost het hem alles.
Als christen leef je onder een vergrootglas.
Als het gaat om zwarte mensen die anders beoordeeld worden dan witte,
dan is dat onverteerbaar.
Maar voor christenen is dat anders:
je kunt het als een last zien, maar ook als een kans.
Er wordt extra op je gelet – de schijnwerper is op je gericht,
je hebt een podium om iets te laten zien van Jezus.
Pak die kans en wees goed, zodat God de eer krijgt.
Amen.