Preek - Daniël 5 - HET LAATSTE FEEST

Inleiding

De inleiding van deze overdenking is een kleine sketch.

Nodig: stoel, recente krant, zak chips.

 

Ik plof neer op een stoel en pak de krant erbij: daar was ik gisteren nog niet aan toe gekomen. Ik lever commentaar op het ellendige nieuws dat ik lees (het is toch wat / je moet er toch niet aan denken dat dat hier gebeurt), na eerste bericht zak chips pakken (daar krijg ik zo’n zin in!), verder bladeren door de krant, commentaar leveren op slecht nieuws (oorlogen, klimaat, politiek), en dat afwisselen met genieten van mijn chips (deze is lekker trouwens / wat is jullie favoriete smaakje). In de krant blijven hangen bij de filmrecensies: dat is tenminste leuk.

 

Ik hoop dat je het ongemak voelt:

de wereld staat in de fik, maar ik vind mijn chips belangrijker.

Best tragisch eigenlijk:

als ik me afsluit van wat in de wereld gebeurt,

als ik me niet laat raken,

maar alleen nog maar mijn eigen genot zoek.

 

Dat is precies waar het bijbelverhaal van vandaag over gaat:

over vluchten in genot.

Laten we het eerst maar eens lezen: Daniël 5:1-6:1.

Thema vandaag: ‘het laatste feest.’

 

1.    Op de drempel

De vorige keer dat we hier met Daniël bezig zijn geweest,

wat alweer 3 weken geleden is, was Nebukadnessar nog aan de macht.

Inmiddels is Nebukadnessar 23 jaar dood,

en Daniël is behoorlijk op leeftijd gekomen: hij is de 50 gepasseerd…

…nee, dat was een grapje om jullie op stang te jagen:

Daniël zal in dit verhaal een jaar of 80 zijn.

Hij heeft al lang niet meer de machtige positie die hij had,

niet alleen omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd al lang gepasseerd is,

ik vraag me af of ze toen überhaupt aan iets als een pensioen deden,

maar vooral omdat er na de dood van Nebukadnessar

verschillende machtswisselingen zijn geweest.

De ene na de andere coupe wordt gepleegd,

waarbij uiteraard ook de ministersploeg gewisseld wordt, dus Daniël ligt eruit.

 

Na een aantal jaren keert de rust in de tent terug

als ene Nabonidus de macht overneemt.

Maar Nabonidus heeft geen geweldige populariteitscijfers,

en is vaak niet eens in de stad te vinden.

Hij stelt zijn zoon Belsassar aan als coregent,

die het fort mag bewaken als Nabonidus er weer eens niet is.

 

Dat laatste, het fort bewaken,

dat is in het verhaal van vandaag hard nodig.

We zijn aanbeland in het jaar 539 voor Christus,

om precies te zijn: op 11 oktober van dat jaar.

Het Babylonische rijk staat er niet best voor:

het duo Nabonidus en Belsassar blijkt grote moeite te hebben

om dat enorme rijk van Nebukadnessar bij elkaar te houden.

De Meden en Perzen zijn in opstand gekomen,

en inmiddels staan ze voor de poorten van de stad.

De wereld staat op de drempel van een nieuwe tijd:

het is een kwestie van dagen, hooguit weken,

of het machtige Babylon zal vallen.

 

2.    Het laatste feest

Stel, jij bent de koning, en de Perzen staan al voor de poort: wat zou jij doen?

Volgens mij heb je 2 opties:

a: je zet al je diplomatieke skills in om een vreedzame machtsoverdracht te fixen,

of b: je kiest ervoor je huid duur te verkopen en je letterlijk de dood in te vechten.

Maar Belsassar gaat voor optie c: anders, namelijk…

Belsassar wil nog één keer genieten van een daverend feestje,

en bouwt zijn grootste party ooit.

Je viert maar één keer je laatste feest, dus dat kun je maar beter goed doen!

 

Alles trekt Belsassar uit de kast.

Het eten is om je vingers bij af te likken.

De drank vloeit rijkelijk.

De muziek voert je in een trance.

Het goud schittert je overal tegemoet.

En dan de vrouwen: alle vrouwen van de koning, hoofd- en bijvrouwen, zijn erbij.

Dat betekent maar één ding: dit feest is een woeste orgie, een groot seksfeest.

Nog een keer gaat Belsassar helemaal uit zijn plaat,

nog een keer waant hij zich god in zijn eigen wereld.

Want Belsassar wil het niet weten –

wil niet weten dat de Perzen voor de deur staan,

wil niet weten wat hem te wachten staat.

Nog één keer verliest hij zich in een feestje,

vlucht hij in dit heerlijke moment om alles te vergeten.

 

Ik snap die koning wel.

Want hoe vaak doen wij niet precies hetzelfde?

Vluchten in het moment, vluchten in genot,

omdat de toekomst veel te beangstigend is.

De Perzen staan voor de deur,

de aarde warmt met een noodvaart op,

als straks Amersfoort aan zee ligt,

worden onze mooie Zaanse huizen bewoont door mossels en zeepaardjes,

overbevolking van de aarde gaat alleen maar voor grotere conflicten zorgen,

en wat voor griezelige machthebbers gaan ons daar doorheen loodsen?

O ja, en eens zul je sterven – dat is ook niet heel aanlokkelijk…

Ik snap wel dat je dan wilt vluchten!

Van de toekomst kun je alleen maar bang worden, dus vlucht je in die zak chips.

Of in die dingen van Belsassar:

in eten en drinken, in drank en drugs, in seks, in mooie spullen, in muziek en dans.

‘Hoe het morgen zal zijn? Geen idee! Dus vandaag is het feest!’

Dat is toch wat onze hele wereld schreeuwt:

een dag niet genoten is een dag niet geleefd, pluk de dag.

Maar het is zo oppervlakkig: we kijken niet verder dan vandaag,

want vandaag ben ík god in mijn leven, misschien wel voor de laatste keer,

en voor morgen zijn we bang.

Tragisch is dat!

 

Maar het is nog meer.

Want midden op dat laatste knalfeest grijpt God in.

Belsassar krijgt de schrik van zijn leven.

Recht voor hem, op de muur, verschijnt een hand die tekens schrijft.

Belsassar verstijft: wat gebeurt hier?

De feestgangers merken dat er iets aan de hand is,

en al snel is het muisstil en staart iedereen naar de muur.

Met spoed worden de waarzeggers en andere wijzen ontboden,

maar ze hebben geen idee wat dit te betekenen heeft.

Dan maakt de koningin, de moeder van Belsassar, haar entree.

Zij heeft het niet zo op die feestjes van haar zoon.

Vanuit haar verblijf was het feest goed te horen, maar opeens was het stil,

dus zij komt polshoogte nemen.

Belsassar wijst lijkbleek naar de muur: ‘mama! kijk!’

Gelukkig weet moederlief raad: ‘vraag het Daniël.’

‘Wie?!’ ‘Een van de Joodse ballingen.’

Belsassar aarzelt: daarnet heeft hij gedronken uit de Joodse bekers,

luid brallend over zijn eigen geweldige goden.

Wil hij wel horen wat die Jood te zeggen heeft?

Maar hij heeft geen keus.

 

Eenmaal gearriveerd, windt Daniël er geen doekjes om.

Waar hij Nebukadnessar altijd met fluwelen handschoenen benaderde,

zoals Oosterlingen gewend zijn om te doen,

daar lijkt Daniël nu wel een Zaankanter…

Zelfs een begroeting kan er niet vanaf,

en van een beloning wil Daniël niets weten: ‘die mag u houden.’

Vervolgens steekt hij een preek af waarin Belsassar er stevig van langs krijgt,

en het eindigt in het vernietigende oordeel van God:

Belsassar is een decadente lichtgewicht,

zijn dagen én die van zijn rijk zijn geteld.

Nog deze nacht zal de coalitie van Meden en Perzen de macht overnemen.

Even tussen haakjes: dit was al voorspeld in de nachtmerrie van Nebukadnessar,

waar Daniël uitlegde: ‘God is het die koningen afzet en aanstelt’,

en in de nacht waarin dat gebeurt, is God er heel duidelijk bij!

 

God roept Belsassar ter verantwoording, God komt met zijn oordeel.

Want die vlucht van Belsassar in een laatste knalfuif

is niet alleen tragisch en dom,

maar staat symbool voor de hoogmoed van deze koning,

met als ultieme overschatting van zichzelf

het schaamteloos inzetten van de tempelbekers in zijn woeste orgie –

want wie kan hem wat maken?!

 

Je kunt wel vluchten in genot,

maar vroeg of laat vraagt God je rekenschap.

Misschien daag je God daarin niet zo expliciet uit als Belsassar,

maar ook als je dat niet doet, blijft het een vorm van hoogmoed,

van jezelf centraal stellen, van niet verbonden willen zijn met God.

Begrijp me goed: je mag genieten van wat God geeft,

Van eten, van drinken, van muziek, van seks, van mooie spullen.

Maar laten het geen goden worden waar je naar vlucht,

goden aan wie je alles geeft om maar gelukkig te zijn,

maar die je volstrekt leeg achterlaten.

Reken liever met God!

 

Trouwens, vluchten is helemaal niet nodig.

Misschien vind je het saai klinken

dat je met God moet rekenen in plaats van te vluchten in plezier,

maar het geluk dat God geeft is zo mooi,

dat je nooit meer wílt vluchten!

Daar komt bij dat als je niet vlucht, maar de verbinding met God zoekt,

dat die toekomst ook helemaal niet zo beangstigend is.

Daar schrijft Paulus over in 1 Korintiërs 15.

‘Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen:

laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’

Dat is de houding van Belsassar: nog één keer helemaal los gaan.

Maar Paulus zegt: het is nergens voor nodig,

je hoeft vandaag niet te feesten alsof het je laatste feestje is,

en je nog één keer moet onderdompelen in genot,

want vandaag is het laatste feestje helemaal niet –

de doden zullen opstaan, en dan ben je welkom op feest dat geen einde heeft.

 

Dat gaat overigens niet zomaar.

Mijn hoogmoed, hoe ik mijzelf steeds voorop stel,

hoe ik vlucht in genot en mijzelf god in mijn leven waan,

dat staat dat leven in de weg.

Wat dat betreft is het kruis van Jezus een wake up call

die nog sterker is dan die letters op de muur.

Dít is waar mijn hoogmoed toe leidt.

Maar aan datzelfde kruis neemt Jezus

Gods vernietigende oordeel over jou en mij weg.

Hij is de enige die gewogen is, maar niet te licht bevonden,

en hij wil jou in zijn overwinning laten delen.

Dat geloof ontslaat je niet van de opdracht tot nederigheid,

maar maakt je juist klein:

ik heb mijn leven en mijn toekomst te danken

aan iemand die zijn leven voor mij gaf.

Daarom wil ik, als eerbetoon aan hem, op zijn manier leven,

niet vluchten in oppervlakkige hoogmoed,

maar leven in verbinding met hem.

 

3.    Welk feest?

Op welk feest wil jij zijn?

Op het feest van Belsassar,

waar je even vlucht voor de toekomst,

waar je alles geeft voor het genot,

misschien wel voor de laatste keer?

Of ben jij liever op dat feest van Jezus,

waar je met hem aan tafel zit,

en waar het geluk nooit meer weg gaat?

 

Zo gevraagd klinkt het simpel: dat laatste feest natuurlijk!

De praktijk is zo simpel vaak niet:

ik wíl het feest van Jezus, maar bén zo vaak op dat van Belsassar.

Hoe ga jij om met angst voor morgen?

Wat zijn jouw manieren om te vluchten – wat is jouw zak chips?

Wat zijn de dingen waar je niet alleen maar van geniet,

maar waarvan je denkt dat ze je gelukkig maken?

Durf kritisch op jezelf te zijn – en doe weg wat je van God weghoudt.

En kom dan zo aan tafel:

want aan de tafel van Jezus kies je voor dat andere feest,

en krijg je er een voorproefje van.

Amen.

Daniël 5 - HET LAATSTE FEEST

Inleiding

De inleiding van deze overdenking is een kleine sketch.

Nodig: stoel, recente krant, zak chips.

 

Ik plof neer op een stoel en pak de krant erbij: daar was ik gisteren nog niet aan toe gekomen. Ik lever commentaar op het ellendige nieuws dat ik lees (het is toch wat / je moet er toch niet aan denken dat dat hier gebeurt), na eerste bericht zak chips pakken (daar krijg ik zo’n zin in!), verder bladeren door de krant, commentaar leveren op slecht nieuws (oorlogen, klimaat, politiek), en dat afwisselen met genieten van mijn chips (deze is lekker trouwens / wat is jullie favoriete smaakje). In de krant blijven hangen bij de filmrecensies: dat is tenminste leuk.

 

Ik hoop dat je het ongemak voelt:

de wereld staat in de fik, maar ik vind mijn chips belangrijker.

Best tragisch eigenlijk:

als ik me afsluit van wat in de wereld gebeurt,

als ik me niet laat raken,

maar alleen nog maar mijn eigen genot zoek.

 

Dat is precies waar het bijbelverhaal van vandaag over gaat:

over vluchten in genot.

Laten we het eerst maar eens lezen: Daniël 5:1-6:1.

Thema vandaag: ‘het laatste feest.’

 

1.    Op de drempel

De vorige keer dat we hier met Daniël bezig zijn geweest,

wat alweer 3 weken geleden is, was Nebukadnessar nog aan de macht.

Inmiddels is Nebukadnessar 23 jaar dood,

en Daniël is behoorlijk op leeftijd gekomen: hij is de 50 gepasseerd…

…nee, dat was een grapje om jullie op stang te jagen:

Daniël zal in dit verhaal een jaar of 80 zijn.

Hij heeft al lang niet meer de machtige positie die hij had,

niet alleen omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd al lang gepasseerd is,

ik vraag me af of ze toen überhaupt aan iets als een pensioen deden,

maar vooral omdat er na de dood van Nebukadnessar

verschillende machtswisselingen zijn geweest.

De ene na de andere coupe wordt gepleegd,

waarbij uiteraard ook de ministersploeg gewisseld wordt, dus Daniël ligt eruit.

 

Na een aantal jaren keert de rust in de tent terug

als ene Nabonidus de macht overneemt.

Maar Nabonidus heeft geen geweldige populariteitscijfers,

en is vaak niet eens in de stad te vinden.

Hij stelt zijn zoon Belsassar aan als coregent,

die het fort mag bewaken als Nabonidus er weer eens niet is.

 

Dat laatste, het fort bewaken,

dat is in het verhaal van vandaag hard nodig.

We zijn aanbeland in het jaar 539 voor Christus,

om precies te zijn: op 11 oktober van dat jaar.

Het Babylonische rijk staat er niet best voor:

het duo Nabonidus en Belsassar blijkt grote moeite te hebben

om dat enorme rijk van Nebukadnessar bij elkaar te houden.

De Meden en Perzen zijn in opstand gekomen,

en inmiddels staan ze voor de poorten van de stad.

De wereld staat op de drempel van een nieuwe tijd:

het is een kwestie van dagen, hooguit weken,

of het machtige Babylon zal vallen.

 

2.    Het laatste feest

Stel, jij bent de koning, en de Perzen staan al voor de poort: wat zou jij doen?

Volgens mij heb je 2 opties:

a: je zet al je diplomatieke skills in om een vreedzame machtsoverdracht te fixen,

of b: je kiest ervoor je huid duur te verkopen en je letterlijk de dood in te vechten.

Maar Belsassar gaat voor optie c: anders, namelijk…

Belsassar wil nog één keer genieten van een daverend feestje,

en bouwt zijn grootste party ooit.

Je viert maar één keer je laatste feest, dus dat kun je maar beter goed doen!

 

Alles trekt Belsassar uit de kast.

Het eten is om je vingers bij af te likken.

De drank vloeit rijkelijk.

De muziek voert je in een trance.

Het goud schittert je overal tegemoet.

En dan de vrouwen: alle vrouwen van de koning, hoofd- en bijvrouwen, zijn erbij.

Dat betekent maar één ding: dit feest is een woeste orgie, een groot seksfeest.

Nog een keer gaat Belsassar helemaal uit zijn plaat,

nog een keer waant hij zich god in zijn eigen wereld.

Want Belsassar wil het niet weten –

wil niet weten dat de Perzen voor de deur staan,

wil niet weten wat hem te wachten staat.

Nog één keer verliest hij zich in een feestje,

vlucht hij in dit heerlijke moment om alles te vergeten.

 

Ik snap die koning wel.

Want hoe vaak doen wij niet precies hetzelfde?

Vluchten in het moment, vluchten in genot,

omdat de toekomst veel te beangstigend is.

De Perzen staan voor de deur,

de aarde warmt met een noodvaart op,

als straks Amersfoort aan zee ligt,

worden onze mooie Zaanse huizen bewoont door mossels en zeepaardjes,

overbevolking van de aarde gaat alleen maar voor grotere conflicten zorgen,

en wat voor griezelige machthebbers gaan ons daar doorheen loodsen?

O ja, en eens zul je sterven – dat is ook niet heel aanlokkelijk…

Ik snap wel dat je dan wilt vluchten!

Van de toekomst kun je alleen maar bang worden, dus vlucht je in die zak chips.

Of in die dingen van Belsassar:

in eten en drinken, in drank en drugs, in seks, in mooie spullen, in muziek en dans.

‘Hoe het morgen zal zijn? Geen idee! Dus vandaag is het feest!’

Dat is toch wat onze hele wereld schreeuwt:

een dag niet genoten is een dag niet geleefd, pluk de dag.

Maar het is zo oppervlakkig: we kijken niet verder dan vandaag,

want vandaag ben ík god in mijn leven, misschien wel voor de laatste keer,

en voor morgen zijn we bang.

Tragisch is dat!

 

Maar het is nog meer.

Want midden op dat laatste knalfeest grijpt God in.

Belsassar krijgt de schrik van zijn leven.

Recht voor hem, op de muur, verschijnt een hand die tekens schrijft.

Belsassar verstijft: wat gebeurt hier?

De feestgangers merken dat er iets aan de hand is,

en al snel is het muisstil en staart iedereen naar de muur.

Met spoed worden de waarzeggers en andere wijzen ontboden,

maar ze hebben geen idee wat dit te betekenen heeft.

Dan maakt de koningin, de moeder van Belsassar, haar entree.

Zij heeft het niet zo op die feestjes van haar zoon.

Vanuit haar verblijf was het feest goed te horen, maar opeens was het stil,

dus zij komt polshoogte nemen.

Belsassar wijst lijkbleek naar de muur: ‘mama! kijk!’

Gelukkig weet moederlief raad: ‘vraag het Daniël.’

‘Wie?!’ ‘Een van de Joodse ballingen.’

Belsassar aarzelt: daarnet heeft hij gedronken uit de Joodse bekers,

luid brallend over zijn eigen geweldige goden.

Wil hij wel horen wat die Jood te zeggen heeft?

Maar hij heeft geen keus.

 

Eenmaal gearriveerd, windt Daniël er geen doekjes om.

Waar hij Nebukadnessar altijd met fluwelen handschoenen benaderde,

zoals Oosterlingen gewend zijn om te doen,

daar lijkt Daniël nu wel een Zaankanter…

Zelfs een begroeting kan er niet vanaf,

en van een beloning wil Daniël niets weten: ‘die mag u houden.’

Vervolgens steekt hij een preek af waarin Belsassar er stevig van langs krijgt,

en het eindigt in het vernietigende oordeel van God:

Belsassar is een decadente lichtgewicht,

zijn dagen én die van zijn rijk zijn geteld.

Nog deze nacht zal de coalitie van Meden en Perzen de macht overnemen.

Even tussen haakjes: dit was al voorspeld in de nachtmerrie van Nebukadnessar,

waar Daniël uitlegde: ‘God is het die koningen afzet en aanstelt’,

en in de nacht waarin dat gebeurt, is God er heel duidelijk bij!

 

God roept Belsassar ter verantwoording, God komt met zijn oordeel.

Want die vlucht van Belsassar in een laatste knalfuif

is niet alleen tragisch en dom,

maar staat symbool voor de hoogmoed van deze koning,

met als ultieme overschatting van zichzelf

het schaamteloos inzetten van de tempelbekers in zijn woeste orgie –

want wie kan hem wat maken?!

 

Je kunt wel vluchten in genot,

maar vroeg of laat vraagt God je rekenschap.

Misschien daag je God daarin niet zo expliciet uit als Belsassar,

maar ook als je dat niet doet, blijft het een vorm van hoogmoed,

van jezelf centraal stellen, van niet verbonden willen zijn met God.

Begrijp me goed: je mag genieten van wat God geeft,

Van eten, van drinken, van muziek, van seks, van mooie spullen.

Maar laten het geen goden worden waar je naar vlucht,

goden aan wie je alles geeft om maar gelukkig te zijn,

maar die je volstrekt leeg achterlaten.

Reken liever met God!

 

Trouwens, vluchten is helemaal niet nodig.

Misschien vind je het saai klinken

dat je met God moet rekenen in plaats van te vluchten in plezier,

maar het geluk dat God geeft is zo mooi,

dat je nooit meer wílt vluchten!

Daar komt bij dat als je niet vlucht, maar de verbinding met God zoekt,

dat die toekomst ook helemaal niet zo beangstigend is.

Daar schrijft Paulus over in 1 Korintiërs 15.

‘Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen:

laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’

Dat is de houding van Belsassar: nog één keer helemaal los gaan.

Maar Paulus zegt: het is nergens voor nodig,

je hoeft vandaag niet te feesten alsof het je laatste feestje is,

en je nog één keer moet onderdompelen in genot,

want vandaag is het laatste feestje helemaal niet –

de doden zullen opstaan, en dan ben je welkom op feest dat geen einde heeft.

 

Dat gaat overigens niet zomaar.

Mijn hoogmoed, hoe ik mijzelf steeds voorop stel,

hoe ik vlucht in genot en mijzelf god in mijn leven waan,

dat staat dat leven in de weg.

Wat dat betreft is het kruis van Jezus een wake up call

die nog sterker is dan die letters op de muur.

Dít is waar mijn hoogmoed toe leidt.

Maar aan datzelfde kruis neemt Jezus

Gods vernietigende oordeel over jou en mij weg.

Hij is de enige die gewogen is, maar niet te licht bevonden,

en hij wil jou in zijn overwinning laten delen.

Dat geloof ontslaat je niet van de opdracht tot nederigheid,

maar maakt je juist klein:

ik heb mijn leven en mijn toekomst te danken

aan iemand die zijn leven voor mij gaf.

Daarom wil ik, als eerbetoon aan hem, op zijn manier leven,

niet vluchten in oppervlakkige hoogmoed,

maar leven in verbinding met hem.

 

3.    Welk feest?

Op welk feest wil jij zijn?

Op het feest van Belsassar,

waar je even vlucht voor de toekomst,

waar je alles geeft voor het genot,

misschien wel voor de laatste keer?

Of ben jij liever op dat feest van Jezus,

waar je met hem aan tafel zit,

en waar het geluk nooit meer weg gaat?

 

Zo gevraagd klinkt het simpel: dat laatste feest natuurlijk!

De praktijk is zo simpel vaak niet:

ik wíl het feest van Jezus, maar bén zo vaak op dat van Belsassar.

Hoe ga jij om met angst voor morgen?

Wat zijn jouw manieren om te vluchten – wat is jouw zak chips?

Wat zijn de dingen waar je niet alleen maar van geniet,

maar waarvan je denkt dat ze je gelukkig maken?

Durf kritisch op jezelf te zijn – en doe weg wat je van God weghoudt.

En kom dan zo aan tafel:

want aan de tafel van Jezus kies je voor dat andere feest,

en krijg je er een voorproefje van.

Amen.